Risicobeperkende gebruiksruimtes bestaan in meer dan 66 steden en 11 landen, vooral in Europa. De meeste vindt men in Duitsland, Zwitserland en Nederland. Ze verschenen in Europa ten gevolge van de HIV/aids-epidemie ; de eerste ruimte opende haar deuren in Bern in 1986. Het gaat telkens om lokale initiatieven die een alternatief wensen te bieden voor openlijke gebruiksplekken in de publieke ruimte. Ze bieden kwetsbare mensen in precaire situaties een medisch-sociale ruimte die veilig en omkaderd is, en waar drugs onder toezicht kunnen worden gebruikt. Deze ruimtes kunnen ook een opstap naar begeleiding vormen en dienen twee hoofddoelstellingen: de gezondheid van de gebruikers en de vrede in de openbare ruimte.
De wetenschappelijke literatuur over gebruiksruimtes is unaniem: deze ruimtes zijn doeltreffend en bieden vele voordelen. Ze verminderen de belangrijkste risico’s inzake overdracht van besmettelijke ziektes (HIV/aids, hepatitis C, enz.) die onder andere gepaard gaan met het delen van spuiten. Ze voorkomen overlijdens door overdosis dankzij het toezicht van het personeel, dat indien nodig snel kan ingrijpen. Bovendien vermindert de aanwezigheid van een gebruiksruimte zowel het drugsgebruik in de publieke ruimte als de overlast voor omwonenden (gebruikte spuiten op de grond, onveiligheidsgevoel, enz.). Via het contact met gebruikers kunnen ook nieuwe trends inzake drugsgebruik vastgesteld worden, en kan daar indien nodig op ingespeeld worden. Last but not least kan dankzij gebruiksruimtes een populatie worden bereikt die bijzonder kwetsbaar is en buiten de samenleving staat, en die anders moeilijk bereikbaar is. Deze mensen wordt voorgesteld om een medisch-sociale begeleiding of zelfs een substitutiebehandeling te overwegen.
Overal waar ze werden ingezet hebben risicobeperkende gebruiksruimtes de verhoopte resultaten opgeleverd. Gebruikers zeggen hun risicogedrag ivm het inspuiten van drugs te beperken, men telt een toename van het aantal zorgtrajecten die aangegaan worden en van het aantal aanvragen voor substitutiebehandelingen, alsook een afname van het aantal injecties in de openbare ruimte en het aantal gebruikte spuiten die op straat worden opgeraapt. In Luik konden op die manier ongeveer 21.000 instanties van drugsgebruik in het openbaar worden vermeden tijdens de eerste 16 maanden van het bestaan van de gebruiksruimte. En in Rotterdam worden er dankzij deze voorziening 83% minder gebruikte spuiten op straat gevonden. Ten slotte kan men vaststellen dat een aantal angsten die vaak geuit worden door omwonenden of tegenstanders van gebruiksruimtes niet bewaarheid werden. Men heeft geen enkele toename vastgesteld van het aantal drugsgerelateerde delicten in de omgeving van gebruiksruimtes, en niets wijst erop dat ze het drugsgebruik doen toenemen of dat gebruikers vaker drugs inspuiten.
Hoe valt het in deze omstandigheden te rijmen dat België slechts één enkele gebruiksruimte heeft (in Luik), en weldra een tweede (in Brussels, voorjaar 2022)? De drugswet van 1921 verbiedt onder andere, in artikel 3 paragraaf 2, het ter beschikking stellen van een ruimte om er drugsgebruik te vergemakkelijken. Deze beschikking, die de ouderdom van de wet verraadt, moest opiumtenten beteugelen, die toen populair waren in de VS en in Frankrijk, maar niet in België. Onze honderdjarige drugswet blijft voorlopig onaangeroerd, maar sommige steden kunnen niet langer wachten. In Luik moest men rekenen op de expliciete politieke goodwill van de burgemeester en het Waals Parlement, en op een pragmatische aanpak door het Luikse parket, om de allereerste gebruiksruimte van het land op te starten. Brussel volgt binnenkort, in dezelfde omstandigheden, weliswaar met een sprankeltje meer juridische zekerheid. Een ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de erkenning en subsidiëring van de diensten die actief zijn op het vlak van de beperking van de aan druggebruik verbonden risico’s schept immers een (weliswaar lokaal) wettelijk kader voor de werking van risicobeperkende gebruiksruimtes.
Hoe dan ook zal de Brusselse voorziening zich bij het opstarten nog steeds in een wettelijke grijze zone bevinden tav de drugswet van 1921, waar de federale regering voor bevoegd is. Dit laat ruimte voor een – berekend – risico op strafrechtelijke vervolging. Ter herinnering, om dit nieuwe medisch-sociale project op te starten moest gerekend worden op de impliciete bevoegdheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, op de politieke wil van de politieke meerderheid in Brussel-Stad, en op de consequente en pragmatische benadering van het Brussels parket. Nochtans beveelt een gemeenschappelijke verklaring van de VN-agentschappen de lidstaten aan om «de strafwetten die negatieve gevolgen blijken te hebben op de gezondheid en die ingaan tegen wetenschappelijke inzichten inzake volksgezondheid te herzien en af te schaffen. Het gaat hier onder andere over de wetten die drugsgebruik en drugsbezit voor eigen gebruik bestraffen of verbieden.» Een klus die best aangevat wordt voor het opstarten van de volgende gebruiksruimte in Charleroi…